Column: drijfzand

Met de doelstellingen en de uitgangspunten van de Jeugdwet en de transitie is, op een enkele uitzondering na, iedereen het eens. De zorg voor jeugd kan door gemeenten integraal georganiseerd worden en de verkokerde financiering wordt doorbroken. De Tweede Kamer heeft al ingestemd met de nieuwe Jeugdwet, hopelijk volgt de Eerste Kamer dat voorbeeld spoedig.

Een wet die het stelsel zo ingrijpend wijzigt, vraagt echter wel om een gedegen overgangsregime. En dat ontbreekt. Vooruitlopend op de decentralisatie van de zorg voor jeugd, is ook de overgangsregeling maar vast gedecentraliseerd. De gemeenten hebben zich georganiseerd in 41 jeugdzorgregio’s en hebben vorige maand hun ‘regionale transitiearrangement’ gepresenteerd.

De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd onder leiding van oud-wethouder Leonard Geluk (commissie Geluk) heeft deze regionale plannen beoordeeld. Het rapport van de commissie maakt duidelijk dat er in korte tijd nog heel veel moet gebeuren. Daarover is al veel gezegd en geschreven. In deze column richt ik me op de onduidelijkheid over de financiering. De commissie Geluk noemt dit zelf het grootste knelpunt en een mogelijke ‘showstopper’.

De commissie Geluk zegt: Het belangrijkste risico betreft de onduidelijkheid  rond het macrobudget dat gemeenten in 2015 krijgen. Voortduren van onduidelijkheid en onzekerheid hierover is naar de mening van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd een ‘showstopper’.

De provincies hebben hun contracten met de jeugdzorgorganisaties per 31 december 2014 opgezegd. Jeugdzorgaanbieders en Bureaus Jeugdzorg hebben ten minste één vol jaar de tijd nodig om hun organisaties aan te passen aan de wensen van hun nieuwe opdrachtgevers (de gemeenten) en de nieuwe budgetten.  Het personeelsbestand kan niet van de ene op de andere dag aangepast of afgeslankt worden. Het zelfde geldt voor het afstoten van panden of het opzeggen van huurcontracten. Daarnaast vragen banken en toezichthouders nu al zekerheden voor 2015.

Jeugdzorginstellingen hebben dus snel,  uiterlijk 1 januari 2014, duidelijkheid nodig over hun budget in 2015. Die duidelijkheid moeten ze krijgen van de gemeenten, maar die willen die duidelijkheid pas geven als zij zelf precies weten hoeveel geld zij van het rijk krijgen. En het is nu al helder dat het rijk die duidelijkheid pas geeft in mei 2014 (in de ‘meicirculaire’). Op dit moment wordt er nog druk gesleuteld aan de ‘herziene indicatieve budgetten’: dat is een inschatting van de bedragen per gemeente op basis van de situatie in 2011. Maar de definitieve bedragen per gemeente worden gebaseerd op de cijfers van 2011 en 2012 en worden op z’n vroegst in mei 2014 bekend. Dat is te laat!

Om het nog ingewikkelder te maken, worden de gemeentelijke budgetten voor 2015 berekend op basis van de ‘historische bedragen’ (2011 en 2012), maar wordt de bijdrage aan gemeenten vanaf 2016 op een geheel andere manier berekend. Vanaf 2016 wordt er namelijk gewerkt met een ‘objectieve verdeelsleutel’: het bedrag per gemeente wordt dan berekend op basis van objectieve criteria (waar nu nog naar gezocht wordt, maar te denken valt aan de bevolkingssamenstelling en leeftijdsopbouw). Die verdeling zou wel eens behoorlijk kunnen afwijken van de historische verdeling.

Dit betekent dus dat de informatie over het budget voor 2015 niet alleen veel te laat beschikbaar komt, maar ook geen inzicht geeft in het budget voor 2016. En dan keer ik weer even terug naar het rapport van de commissie Geluk. Naast de risico’s benoemt het rapport namelijk ook een aantal succesfactoren. Met stip op nummer één in dat lijstje: meerjarige afspraken, ‘het gaat er om dat de mate van concreetheid over volgende jaren voldoende houvast biedt voor aanbieders om er hun beleid op af te stemmen‘. Door het rapport van de commissie Geluk is er nu veel aandacht voor de financiën in 2015. Maar het volgende knelpunt dient zich dus al weer aan.

Op deze manier stranden alle goede bedoelingen van de Jeugdwet en de transitie in financieel drijfzand. Niet voor niets pleit Jeugdzorg Nederland al geruime tijd voor een driejarig landelijk overgangsregime.  Dat is geen pleidooi voor uitstel van de Jeugdwet of de transitie. Integendeel! Maar het landelijk vastgestelde overgangsregime moet financiële duidelijkheid en zekerheid geven, zodat alle energie gericht kan worden op de zorg voor kwetsbare kinderen en het doorbreken van de oude ‘kokers’.

Mark Bent, vice-voorzitter Jeugdzorg Nederland


Deel deze pagina: