Stel je voor dat wij beloond worden voor het aantal meldingen van verdachte situaties?

“Heel vaak zien we dat problemen zich opstapelen binnen gezinnen.” Dat is de ervaring van Martin Sitalsing, die als portefeuillehouder Zorg & Veiligheid bij de politie vertelt over de samenwerking met jeugdzorgorganisaties. “Ik ben groot voorstander van de dakpanconstructie waarin je met elkaar optreedt en elkaar versterkt.”

Het was geen gemakkelijke keuze die Martin Sitalsing inmiddels gemaakt heeft. Begin juni stopt hij als politiechef van Midden-Nederland. Hij keert in dezelfde functie terug, maar dan als politiechef in het noorden van het land, waar de 61-jarige Sitalsing eerder al een groot deel van zijn werkende leven bij de politie, de GGZ en de Jeugdbescherming heeft doorgebracht. Hij kijkt uit naar een terugkeer naar Noord-Nederland, waar hij als politiechef onder meer aan de slag gaat met thema’s als ondermijning, digitale criminaliteit en asielproblematiek.

Ondanks deze op handen zijnde ‘transfer’ verandert er niets aan zijn landelijke inzet: namens de Politie blijft Sitalsing portefeuillehouder voor ‘Politie voor iedereen’ en ‘Zorg & Veiligheid’. Laatstgenoemde rol, in combinatie met zijn eerdere functies als voorzitter van de Raad van Bestuur bij de Jeugdbescherming Noord (2012-2016) en Lentis, de grootste aanbieder van geestelijke gezondheidszorg in Noord-Nederland waar hij van 2016-2019 voorzitter van de Raad van Bestuur was, maakt van hem een uitstekende gesprekspartner voor de ‘Blik van Buiten’

Hoe wordt door de politie aangekeken tegen de samenwerking met de jeugdzorg?

“Onze rol in de samenwerking met de jeugdzorg kan natuurlijk verschillen, dat is afhankelijk van de specifieke situatie en het juridische kader waarbinnen de politie optreedt. Maar grofweg kun je stellen dat wij vanuit het veiligheidsdomein, van openbare orde tot de bescherming van kwetsbare kinderen, opereren. Daarbij kunnen we niet zonder betrouwbare partners, zoals die in wijkteams worden geformeerd of, wanneer de situatie erom vraagt, specifieker met de jeugdzorgmedewerkers of de jeugdbescherming. Bij die partners kunnen wij onze signalen kwijt, maar we trekken natuurlijk ook samen op als het gaat om de specifieke veiligheid van kinderen.”

De rol van de politie is voor het in beeld krijgen van zaken als huiselijk geweld erg belangrijk. Uit cijfers van Veilig Thuis bleek vorig jaar dat de meeste meldingen van huiselijk geweld via de politie komen (65 procent). Dat is bijna tweederde. Heeft u daar een verklaring voor?

“Ik denk dat dat mede komt omdat we toch op veel plekken komen als politie, op andere momenten in verschillende milieus. Wijkagenten spreken jongeren ‘s avonds op straat aan, ook als die jongere niet thuis wíl zijn vanwege bijvoorbeeld alcoholmisbruik van ouders. Daarnaast komt het voor dat we vanuit het oogpunt van veiligheid, zeg na een melding van een hennepplantage in een woning, ook in aanraking komen met de jongeren. Komt een agent in dat huis en treft hij daar ook jonge kinderen aan, dan is dat ook een moment om te signaleren en andere hulpverleners te betrekken.

Maar dit is wat mij betreft maar een half antwoord op je vraag, want ik zie ook handelingsverlegenheid bij scholen, wijkteams, maatschappelijk werkers of sportclubs. Wanneer er vermoedens zijn dat er binnen een gezin iets niet pluis is, moet ik constateren dat er een schroom is om in actie te komen. De docent durft bij een vermoeden van huiselijk geweld niet door te vragen. Die denkt: ‘Misschien heb ik het wel helemaal mis en zet ik op die manier de relatie met die ouders op het spel.’ Die vrees is menselijk, we zijn geneigd om vriendjes met elkaar te willen blijven. Maar ik zeg je dat op deze manier veel te weinig wordt gedacht aan het belang van het kind.”

De politie kan in de rol als handhaver en beschermer onafhankelijker te werk gaan?

“Begrijp mij goed, we hechten aan goede relaties met alle partijen. Maar wij zijn er om te handelen, om een kind uit onveilige situaties te halen als de situatie erom vraagt, om dat moeilijke gesprek met die ouder aan te gaan. Wij hoeven geen vriendjes te zijn of te blijven, ik denk dat wij – net als jeugdzorgorganisaties – beter in staat zijn om naar het kindperspectief te kijken, specifiek naar veiligheid.

Als dat dan betekent dat wij een keer te snel handelen, dat is dan maar zo. Als wij kunnen uitleggen welke signalen er waren, in samenspraak met bijvoorbeeld Veilig Thuis, en het blijkt in de praktijk toch anders te liggen, dan leggen we onze keuzes uit. Wees dan transparant, ook naar de betrokken ouder(s) toe, zeggen wij dan. Essentieel is dan ook dat je er als leidinggevende voor gaat staan. Dat vertrouwen verdienen professionals, juist in dat hele complexe veld waarin ze opereren. Ons standpunt als politie is dat we liever twee keer te vaak aan de bel trekken dan één keer te laat.”

Over dat complexe werk gesproken: juist met het oog op betere bescherming van kinderen en jongeren lijkt er sectorbreed steeds meer aandacht voor onderliggende oorzaken van problematiek. Hoe ziet u dat?

“Dat zien wij ook. De problemen die zich in gezinnen voordoen, waarbij het uiteindelijk tot escalatie komt, vinden vaak hun oorsprong bij problemen die al bij hun ouders spelen. Daar is stress, daar is verslavingsproblematiek, daar zijn schulden of psychische ziektebeelden; heel vaak zien we dat problemen zich opstapelen binnen gezinnen. Ik ben groot voorstander van de dakpanconstructie waarin je met elkaar optreedt en elkaar versterkt. Op onze interventie kun je dan een vervolgactie vanuit de hulpverlening in gang zetten. Want gaat onze agent na een incident weg, dan is het gezinsprobleem niet opgelost. Zo kun je, elk vanuit de eigen rol, een verschil maken.”

Hoe verloopt dat samen optrekken in die dakpanconstructie?

“Dat is een verbeterpunt, zeker in acute situaties. Dat heeft onder meer met beperkte beschikbaarheid, capaciteit en werkdruk in jullie sector te maken, maar ik kijk liever naar meer onderliggende oorzaken. De financiering van jeugdzorg is wat mij betreft de grote boosdoener. Het uurtje factuurtje is dominant geworden in een veld dat daar niet mee gediend is. Stel je voor dat wij op onze meldkamer beloond worden voor het aantal meldingen van verdachte situaties dat zich voordoen? Dat gaat ver, toch? Maar dit is in feite wel praktijk in de jeugdzorg. Beloning op uurbasis, op het aantal uithuisplaatsingen, op exact uitrekenen hoeveel uur gezinshulp geleverd mag worden, dat levert geen enkele bijdrage aan preventief werken en dossiervorming.”

Daar wilt u zo snel mogelijk vanaf?

Absoluut. Als we in een dakpanconstructie beter willen samenwerken, dan moet bijvoorbeeld een jeugdbeschermingsorganisatie betaald worden op het feit dat je beschikbaar bent in acute situaties, dat je tijd hebt om aan dossiervorming te doen om de goede afweging te maken, om samen te overleggen en scenario’s door te spreken. Ik vind het voor de maatschappij een gemis dat bevlogen professionals in de jeugdzorg niet die volledige professionele ruimte krijgen, omdat commerciële belangen ook een rol spelen.”

Hoe kijkt u verder naar de ontwikkeling van de jeugdzorg?

“Als je het hebt over meer oog voor onderliggende oorzaken en die vóór willen zijn, dan denk ik dat we maatschappelijk gezien verzuimd hebben de nulde lijn voor jeugd goed in te vullen. De vrijwilligers op de sportverenigingen, jongerenwerkers, ondersteuning van onderwijzend personeel; het zou goed zijn om de sociale ontwikkeling van kinderen te verbeteren. Een trainer die af en toe een indringend gesprek voert met een tiener die geen vaderfiguur heeft, een jongerenwerker die tools aanreikt om vriendschappen te bouwen, een docent die oog heeft voor het gebrek aan structuur wat thuis niet meegegeven wordt. Wat ‘normaal’ is, zouden we meer in de nulde lijn moeten brengen. Dus zorg ervoor dat die voetbaltrainer, juist van de lagere jeugdteams, die pedagogische vaardigheden kan ontwikkelen, steek daar geld in.”

Hoe uitten deze ontwikkelingen zich nu op straat?

“Jongeren weten niet meer wat normaal is: voor vier uur vakkenvullen bij de Albert Heijn halen ze hun neus op, want ze kunnen ook geldezel voor de drugshandel zijn. Daarbij zien we ook een duidelijk verschil tussen de jongere voor en na corona. Ik denk dat veel tieners door het thuiszitten een deel van hun ontwikkeling gemist hebben. Denk aan de ontwikkeling in het kunnen aangaan van conflicten, van fysieke contacten, van feesten, verliefd worden, rottigheid uithalen en ga zo maar door. Pubers zijn van 15 naar 18 gegaan en hebben die vitale ervaringen overgeslagen.”

Wat zijn daar de gevolgen van?

“Grofweg zie ik twee groepen: de eerste is de groep jongvolwassenen die zich moeilijker laat corrigeren. Die groep gaat los, heeft een korter lontje en raakt het gevoel met de realiteit kwijt. Het gevaar is dat ondermijning en criminaliteit de kop opsteken. We zien veel meer incidenten. Daarnaast zie ik een ander deel van de jongeren juist aan de andere kant wegglippen. Die goede jongen van 15 kan door het ontbreken van vitale ervaringen een paar jaar later de maatschappij niet meer bijbenen, de druk wordt te groot. Hoe je contact maakt, hoe je je aansluit bij een groep, hoe je veerkracht ontwikkelt; zo’n jongen is dat kwijtgeraakt. Dat uit zich in eenzaamheid en mentale problemen. Beide groepen baren mij veel zorgen.”

Wat moeten ‘we’ met die observaties vanuit de politie?

“Ik chargeer het natuurlijk, maar ik denk dat die twee groepen jongeren illustreren waar we meer aandacht voor moeten hebben: die nulde lijn dus, het gezond laten ontwikkelen van kinderen. Daarom zou het goed zijn als ook de jeugdzorgsector, juist met het oog op preventie, zich daar ook harder voor maakt. We moeten niet alleen bij de scherven van kwetsbare jongeren staan, maar kijken hoe we die scherven kunnen voorkomen.”

 

Dit interview met Martin Sitalsing verscheen in de  tweede editie van het Jeugdzorg Nederland Magazine. Voor de rubriek ‘Blik van buiten’ vroegen wij Sitalsing om vanuit zijn functie als politiechef te reflecteren op de jeugdzorg. Geïnteresseerd in de rest van het magazine? Neem contact op via media@jeugdzorgnederland.nl

 

(Foto Sitalsing: Politie)


Deel deze pagina: