“Ik hoop dat we door de coronacrisis een nieuwe start maken als branche”

Jeugdzorg Nederland maakte na de eerste coronagolf het online magazine ‘Jeugdzorg in coronatijd’. Een aantal leden vertelt hoe zij die periode hebben ervaren en wat ze hebben geleerd. Die lessen kunnen we goed gebruiken nu de crisis voortduurt.

Hoe verging het jongeren in een gesloten instelling tijdens de eerste maanden van de coronacrisis? Maken hulpverleners zichzelf niet teveel onmisbaar en hoe houden we jonge professionals in de jeugdzorg? In gesprek met Kevin Scholte, pedagogisch medewerker op gesloten woongroep De Koppeling.

Binnen en buiten de muren

Dat Nederland op slot ging, zorgde ervoor dat veel levens van Nederlanders drastisch veranderden. Voor Kevin Scholte veranderde er qua werk weinig, zo blikt hij terug. Scholte: “Ik woon in Amsterdam, er ging steeds meer dicht, de maatregelen waren daarom niet een grote verrassing. Je mist vervolgens wel een vorm van socialisatie. Waar ik in het begin het meest moeite mee had, was de sluiting van sportscholen. Dat is echt een uitlaatklep voor mij, en die viel ineens weg. Ik sport ook met de jongeren die bij ons in de woongroep zitten, dat geeft andere inzichten dan via een normaal gesprek.”

“Er is een verschil tussen leven binnen en buiten de muren. Het leven buiten de muren van de instelling was door de coronacrisis ingewikkelder geworden dan het leven binnen in de woongroep. De basisregel van wanneer je ziek of snotterig bent, dan blijf je binnen, die gold al bij ons. Voor de jongeren was het grootste obstakel dat ze vaak niet meer op verlof konden. Tenzij ze opgehaald en gebracht konden worden en bij familie zonder klachten verbleven, dan was daar wel mogelijkheid toe.”

Vrijheid en wederzijds respect

Op een klein oppervlak met een aantal jongeren nauw samenwerken kan tijdens de coronacrisis benauwend werken. Toch heeft Scholte gekozen om hier anders mee om te gaan. Scholte: “In het begin van de crisis vonden de jongeren het lastig. We trainen ze op vrijheid en hoe ze hiermee om moeten gaan. We werken naar een verlofmoment toe, dus hoe laat vertrek je, hoe laat kom je aan, wat ga je tussendoor doen? Dat stukje vertrouwen is heel veel waard voor hen. Ik merkte dat er een groep jongeren was die goed begreep waarom alle maatregelen er waren. Dan praat je met hen ook richting de rest van de groep. Normaal gesproken wordt een stukje vrijheid afgenomen als consequentie van iets. Maar zij hoorden zelf ook dat dit landelijke maatregelen waren. Door het wederzijdse respect accepteerde iedereen ook makkelijker de situatie.”

“Persoonlijk heb ik het risico om het coronavirus op te lopen, geprobeerd los te laten. We letten goed op elkaar, maar bij ons in de instelling ging het leven gewoon door. De jongeren verdienen de aandacht, als zij een knuffel nodig hadden, dan kregen ze die knuffel. Je kunt niet ineens zeggen ‘dat doen we niet meer’. Ook de jongens, vaak pubers, hebben fysiek contact als stoeien echt nodig. Sommige fysieke elementen zijn onmisbaar in ons werk. Op een woongroep van negen jongeren, met twee begeleiders, is die anderhalve meter afstand houden nauwelijks vol te houden.”

Reflecteren als hulpverlener

Doordat ook het speciaal onderwijs en veel instellingen dicht moesten, kwamen veel ouders en kinderen weer bij elkaar in één huis te zitten. Ook Scholte heeft deze ontwikkeling gevolgd. Scholte: “In het prille begin van de coronacrisis zaten onze woongroepen niet vol. Dus ergens ging het goed, minder jongeren werden uit huis geplaatst. Wat zit daar achter, vraag ik mij af? Ik heb ook gemerkt dat het in bepaalde gezinnen juist beter ging. Doordat ze in rust thuis kwamen te zitten, vonden ze elkaar weer. Er werd weer gepraat en geluisterd naar elkaar. Hier moeten we van leren. Bij die gezinnen waarvan we op voorhand dachten dat ze niet samen kon leven, deden ze het boven verwachting goed.”

Dan moeten we ons vervolgens niet puur gaan richten om te voorkomen dat het met zo’n jongere weer de mist in gaat. We moeten het gesprek aan om te achterhalen waarom het niet misging tijdens de crisis. Terwijl de ambulant hulpverleners minder aanwezig waren, ging het toch goed. Wat zegt dat over ons als hulpverleners en wat zegt dat over de ouders die dat stuk hartstikke goed hebben opgevangen? We moeten onszelf als jeugdzorg niet onmisbaar maken. Het doel is dat het gezin en de jongeren het ook zonder ons kunnen. We reflecteren te weinig. We kunnen meer kijken wat we in bepaalde situaties goed hebben gedaan en wat niet. De vraag is wat de gezinnen en jongeren nodig hebben, dat is de enige vraag die leidend moet zijn.”

Nieuwe start voor de branche

De crisis heeft voor Scholte een aantal zaken aan het licht gebracht, hij hoopt daardoor op verandering. Scholte: “We zien te vaak dat de jeugdhulpverlening wordt gezien als een stuk overname van het leven van de jongere en de ouders. Dat is het imago van de jeugdzorg geworden, ‘de jeugdzorg neemt over’, terwijl dit niet heel de jeugdzorg is. We moeten ervoor zorgen dat we worden gezien als professionals die er zijn om te ondersteunen en dat we pas in hele heftige gevallen bepaalde zaken kunnen overnemen. Als we meer samenwerken met de ouders, vragen of ze voor bepaalde richtingen openstaan, dan geef je hen weer de regie. Ik hoop dat de coronacrisis dit duidelijk heeft gemaakt voor hulpverleners. De oplossing ligt niet altijd bij meer geld, wij moeten laten zien wat we al kunnen met de huidige budgetten. Daarna kunnen we laten zien dat het systeem wellicht anders moet.”

“Er ligt een belangrijke sleutel in het communiceren met elkaar in de jeugdzorg. We doen het wel, maar we draaien er ook vaak met zijn allen omheen. Alsof het werkelijke probleem niet benoemd kan en mag worden. We moeten meer gaan staan waarvoor we het doen, we werken allemaal voor kinderen en jongeren, om hen een betere toekomst te geven. Dit vraagt ook dat we sneller en beter gaan handelen met z’n allen. Kritisch kijken naar de inrichting van het stelsel hoort hierbij, dus ook hoe zijn organisaties ingericht? Nu is het teveel wijzen naar elkaar”

“Ik geef één dag in de week college aan de Hogeschool van Amsterdam als student-coach. Er zijn daar 25 klassen van 30 studenten die aan een jeugdzorg-gerelateerde opleiding beginnen. Dat betekent dat er over vier jaar rond de 600 afgestudeerden de jeugdzorg binnenstromen. Wat blijft daar van over, hoe kunnen wij ze zo klaarstomen dat ze het werk kunnen gaan doen en dat ook blijven doen? Ik hoop echt dat we door de coronacrisis een nieuwe start maken als branche. Dat iedereen ook van de negativiteit rondom de jeugdzorg af wil. Dat we niet meer kijken vanuit politiek perspectief, maar vanuit menselijk perspectief. Als werk niet lukt in het vastgesteld aantal uren, dan moeten er ruimte zijn om dat terug te koppelen en dat het vervolgens ook wordt opgelost. Daar gaat de kwaliteit van de jeugdzorg ook van omhoog en volgens mij willen we dat allemaal.”


Deel deze pagina: